Ophouden betekenis
Ophouden houden, in de hoogte houden (VD A 1) Voorbeeld: ‘Hij bewonderde het roodvellig, gerinseld klein, klein kindeke dat hij met mijde handen ophield uit vrees dat zijn ruwe doening kwaad of deernis zou veroorzaken’ en (VD A 3) Voorbeeld: ‘Kerlo blekte verweerd zodanig dat Swane haar lachen ophield en benauwd werd ’. hou·den (hield op, heeft, is opgehouden) 1 omhooghouden 2 uitsteken 3 op het hoofd houden: de hoed. Ophouden betekenis ophouden (intransitive) to finish, end (to come to an end) Synonym: stoppen Antonym: beginnen (intransitive) to cease, stop to hold up, to hinder Synonyms: blokkeren, hinderen Antonym: uitscheiden to uphold, keep up, maintain.
Synoniem ophouden hou·den Vervoegingen: hield op ( enkelv.) 1) niet doorgaan Vervoegingen: is opgehouden () Voorbeeld: 'ophouden met roken' Synoniem: stoppen 2) zorgen dat iets of iemand vertraging oploopt Vervoegingen: heeft opgehouden (
Betekenis stoppen
Stoppen 1) Aborteren 2) Afdichten 3) Afdoppen 4) Afhaken 5) Afkappen 6) Afnokken 7) Afremmen 8) Afslaan 9) Afsluiten 10) Afstoppen 11) Afvallen 12) Afzeggen 13) Afzetten 14) Beëindigen 15) Dichten 16) Dichtmaken 17) Dichtstoppen 18) Eindigen 19) Eruitstappen 20) Halthouden 21) Inhouden 22) Afbreken 23) Kappen. stoppen (weak, third-person singular present stoppt, past tense stoppte, past participle gestoppt, auxiliary haben) (standard, transitive or intransitive) to stop Wir müssen diese Entwicklung stoppen.- Betekenis stoppen Het zal gauw stoppen te regenen. Ge zoudt moeten stoppen met roken. Je zou beter stoppen met roken. Ik raad u aan te stoppen met drinken. Ik was gedwongen te stoppen met het plan. Zijn dokter raadde hem aan te stoppen met roken. Als we hier stoppen, moeten we helemaal opnieuw van nul beginnen! De dokter heeft mij gezegd dat ik moest stoppen met.
Definitie ophouden
Ophouden houden, in de hoogte houden (VD A 1) Voorbeeld: ‘Hij bewonderde het roodvellig, gerinseld klein, klein kindeke dat hij met mijde handen ophield uit vrees dat zijn ruwe doening kwaad of deernis zou veroorzaken’ en (VD A 3) Voorbeeld: ‘Kerlo blekte verweerd zodanig dat Swane haar lachen ophield en benauwd werd ’. hou·den (hield op, heeft, is opgehouden) 1 omhooghouden 2 uitsteken 3 op het hoofd houden: de hoed ophouden 4 hooghouden, op peil houden: de schijn ophouden 5 belemmeren in het werken; = tegenhouden: ik zal u niet ophouden; kan je het nog even ophouden? nl. de ontlasting of urine 6 eindigen, uitscheiden: ophouden met werken 7 zich.- Definitie ophouden ophouden (intransitive) to finish, end (to come to an end) Synonym: stoppen Antonym: beginnen (intransitive) to cease, stop to hold up, to hinder Synonyms: blokkeren, hinderen Antonym: uitscheiden to uphold, keep up, maintain.